Mestonderzoek en ontwormen paard

Waarom ontwormen?

Worminfecties bij paarden komen nog steeds veelvuldig voor. Er zijn veel verschillende soorten wormen, niet allemaal zijn ze even belangrijk. We moeten steeds uitgaan van de stelling dat een paard zonder parasieten eigenlijk niet bestaat. De meeste grazende paarden zijn besmet maar op veel bedrijven is het probleem minimaal doordat regelmatig behandeld wordt. Dit neemt niet weg dat de infectiedruk hoog kan zijn en dat bij stopzetten of onvoldoende behandelen zeer snel opnieuw problemen ontstaan.

Verschillende wormsoorten

De belangrijkste en meest voorkomende wormsoorten bij het paard op dit moment zijn:

De Veulenworm (Strongylus Westerii)
Deze minder vaak voorkomende worm vinden we – zoals de naam het aangeeft – vooral terug bij veulens (< 6 maand). Bij oudere dieren komen de larven dikwijls terecht in verschillende weefsels, zoals de uier bij hoogdrachtige merries.


Veulens zullen zich voornamelijk op stal besmetten daar de eitjes die met de mest uitgescheiden worden zich snel ontwikkelen tot larven die de huid kunnen ‘perforeren’. Daarna trekken deze larven via de bloedbaan naar de longen om uiteindelijk terug in de dunne darm terecht te komen.
Ook door opname van larven in de melk kunnen veulens zich besmetten.
Soms zien we jeuk wanneer larven de huid binnendringen, ook kunnen ademhalingssymptomen optreden door de migratie van larven doorheen de longen. De aanwezigheid van volwassen wormen in de darm kan leiden tot een ontsteking met diarree en koliek tot gevolg.

De Kleine Strongyliden (Cyathostominae, bloedwormen)
Deze kleine rode wormen (vandaar de naam bloedwormen) zijn veruit de belangrijkste parasitaire aandoening bij paarden. Ze kunnen in grote aantallen aanwezig zijn in het colon. Ziekte treedt op bij alle leeftijden daar geen immuniteit tegen deze wormen wordt opgebouwd. Besmetting
De infectieuze larven worden opgenomen vanuit de omgeving en komen in de dikke darm terecht. Daar dringen ze in het slijmvlies waar ze verder ontwikkelen of zich ‘slapend’ innestelen. Dit gebeurt aan het eind van de zomer. Tijdens de wintermaanden komen ze terug uit het slijmvlies en ontwikkelen zich verder tot volwassen wormen.
Er zijn twee belangrijke besmettingsperioden te onderscheiden: zomer en winter.
Op het eind van de zomer zijn vaak de grootste aantallen volwassen wormen terug te vinden in de darm. Deze zijn op zich relatief weinig schadelijk. Soms is een vaag beeld van conditieverlies, vermageren,…aanwezig.
Belangrijker is de zogenaamde ‘wintercyathostominosis’ waarbij de ingenestelde larven opeens massaal vrijkomen en een acute darmontsteking geven. Dit leidt tot diarree, koorts, vermageren en een eventueel bijkomende infectie met salmonella is mogelijk.

De grote strongyliden
Het belang van dit type wormen is de afgelopen jaren duidelijk afgenomen. Zij bevinden zich meestal in kleine aantallen in de blinde darm.
De opgenomen larven dringen de darmwand binnen en gaan via de kleine bloedvaatjes naar een grote slagader van het darmpakket toe kruipen. Nadat ze zich daar verder ontwikkeld hebben worden ze teruggevoerd met het bloed naar de dikke darm, waar ze opnieuw door de darmwand heen dringen en volwassen worden.
Het belangrijkste probleem is dat de larven van deze worm zich kunnen ophopen in de darmbloedvaatjes of darmslagader met ontsteking en trombose tot gevolg. Hierdoor komt de bloedvoorziening van de darmen hier en daar in het gedrang met koliek, vermageren en diarree als resultaat.

De lintworm (Anaplocephala Perfoliata)
Deze lintworm vinden we vooral terug op het einde van de dunne darm of begin van de dikke darm. Zowel jonge als oudere paarden kunnen zich besmetten (vnl. late zomer) daar geen immuniteitsopbouw bestaat.
Hierbij spelen een bepaald soort mijten een belangrijke rol als tussengastheer. Eitjes ontwikkelen zich in eerste instantie in deze mijten maar groeien pas volledig uit wanneer de mijten bij het grazen door het paard opgenomen worden.
Bij lichte infecties kunnen we aannemen dat deze worm weinig kwaad doet. Het probleem doet zich voornamelijk voor bij zwaardere infecties aangezien die de darmmotiliteit kunnen beïnvloeden. Dit kan 3 vormen van koliek met zich meebrengen: krampen, obstructies en zelfs invaginaties (instulping van stuk dunne darm in een stuk dikke darm) worden hiermee geassocieerd.

De spoelworm (Parascaris Equorum)
Deze worm is de meest voorkomende wormsoort bij jonge paarden (tot 3 jaar). De worm kan enkele decimeters lang worden en is rond van vorm.
De larfjes worden opgenomen uit de omgeving (stal en wei) en maken een trektocht door de lever en de longen voordat ze volwassen worden in de dunne darm.
Dieren met een forse besmetting kunnen hoesten, vermageren, een doffe vacht hebben en een “ wormbuikje” krijgen. Als de spoelwormen massaal aanwezig zijn, kunnen deze een verstopping van de dunne darm veroorzaken die zelfs zo erg kan zijn dat de darmwand eromheen open scheurt en de dieren sterven.
Spoelwormen zijn helaas in een snel tempo resistent tegen ivermectine aan het worden. 

Aarsworm (oxyuris equi)
De volwassen wormen leven in de dikke darm. De vrouwelijke wormen kruipen naar het rectum om hun eitjes te leggen die blijven plakken rondom de anus. Na een tijdje vallen ze af en kunnen dan weer opgenomen worden door het paard. Het afzetten van de eitjes veroorzaakt jeuk waardoor het paard de staart gaat schuren. Door het schuren worden de eitjes gemakkelijk verspreid.
Horzel (gasterophilus intestinalis)

Deze grote – en luidruchtige – vliegen zien het vaakst tijdens droge en hete zomermaanden. Ze leggen hun eitjes bij voorkeur op de manen en het onderbeen. Dit doen ze alleen als het paard zich in open lucht bevindt. De vliegen fixeren de eitjes aan de paardenharen waarna ze opgelikt worden. De larven komen daarbij vrij en boren zich in het slijmvlies van de tong. Na nog een verblijf in de keel komen ze uiteindelijk in de maag terecht waar ze zich bovenaan op vasthechten. Na een ongeveer 10 maand komen ze terug los en worden met de mest uitgescheiden om zich vervolgens te ontwikkelen tot horzels.
Enkel zware infecties (honderden larven) veroorzaken symptomen zoals een ontsteking van de maag. Vaak kunnen zijn de symptomen onduidelijk en zien we wat geeuwen of eventueel een wat variërende eetlust.

Preventie

Er bestaat geen standaard ontwormingsadvies dat voor alle paarden voldoende is. Het toe te passen ontwormingsschema is o.a. afhankelijk van de leeftijd van de te ontwormen paarden, het beweidingschema, de aantallen dieren die samen staan en het al dan niet mest ruimen uit de weide.
Heel belangrijk is het half jaarlijks controleren van uw eigen ontwormingsschema door (microscopische) controle van verse mest op de aanwezigheid van wormeitjes of wormen. Daarbij moeten we wel bedenken dat alleen volwassen wormen eitjes produceren. Zijn er (bijna) geen wormen en wormeitjes in de mest te vinden dan is het advies over het algemeen om het opnieuw ontwormen uit te stellen.
Verder bestaat er ook nog de mogelijkheid om een bloedonderzoek te doen voor de diagnose van bloedwormen.

Zowel voor het microscopisch mestonderzoek als voor het bloedonderzoek kunt u terecht bij DAP Horst. U kunt bij ons een gratis worm onderzoekset aanvragen.

Niet te vaak ontwormen!

Te vaak ontwormen is niet goed, om meerdere redenen:

Resistentie tegen bestaande, reguliere wormmiddelen vormt een steedsgroter probleem bij worminfecties. Wormen raken gewend aan het wormmiddel en worden immuun. Omdat er op korte termijn geen nieuwe wormmiddelen zullen verschijnen, is het aan te raden om voorzichtig om te springen met de werkzame middelen die er nu zijn.
Milieubelastend: een groot deel van het wormmiddel wordt uitgescheiden met de ontlasting en komt zo terecht in de voedselkring. Ook gaat hierdoor de bodemgesteldheid achteruit.
Geen opbouw eigen weerstand: wanneer een paard te vaak ontwormd wordt kan het zelf geen goede weerstand tegen wormen opbouwen. Juist doordat een paard een geringe hoeveelheid wormen in zijn darmen heeft bouwt hij deze weerstand op; het afweersysteem blijft alert. Een paard dat continu wordt ‘schoongeveegd’ bouwt deze weerstand niet op en is hierdoor zonder ontwormmiddelen vatbaarder voor ernstige besmetting dan paarden die deze weerstand wel hebben.
Onnodige behandeling van het paard met een chemisch middel: de groeiende trend in de hondenwereld om alleen te ontwormen na een faeces-onderzoek heeft onder paardenbezitters nog geen vaste voet aan de grond gekregen. Hierdoor worden veel paarden onnodig ontwormd. Hoewel er geen wetenschappelijke publicaties over zijn, kun je je voorstellen dat het continu toedienen van chemische middelen zonder noodzaak niet alleen leidt tot resistentie en onvoldoende opbouw van natuurlijke weerstand, maar ook niet bevorderlijk is voor een gezond evenwicht in de darmen van het paard.

Alternatief ontwormschema voor paarden

Moeten we dan maar helemaal stoppen met ontwormen? Nee.
Regulier ontwormen mag dan risico’s met zich meebrengen, toch is het soms wel nodig. Een beter streven is om zo terughoudend mogelijk om te gaan met reguliere wormmiddelen en deze alleen in te zetten als ze echt nodig zijn.

Met goed weidemanagement, faeces-onderzoek kan het aantal reguliere ontwormingen in veel gevallen worden gereduceerd.
In het voor- en najaar standaard ontwormen met een regulier wormmiddel.
Regelmatig faeces-onderzoek (gratis mestonderzoekset) laten uitvoeren ter controle
Een goed weidemanagement hanteren door mest zeer regelmatig van het land te scheppen.

Hoe wordt de diagnose gesteld?

Een vermoedelijke diagnose kan gesteld worden op basis van de symptomen, bedrijfsevaluatie, seizoen en het gebruikte ontwormingsschema. Vaak is het toch interessant om deze diagnose te bevestigen. Niet alleen om wormbesmetting bij klinisch zieke dieren aan te tonen, maar eveneens om op bedrijfsniveau de infectiedruk en efficiëntie van het ontwormingsschema te kunnen inschatten.

In de eerste plaats is controle van de (verse) mest op de aanwezigheid van wormeitjes of wormen zelf een goede manier om een besmetting met de meeste types wormen aan te tonen alsook om de infectiedruk en de efficiëntie van ontwormen te kunnen evalueren.
Daarbij dienen we wel de bedenking te maken dat enkel de volwassen wormen eitjes produceren!
Verder bestaat ook nog de mogelijkheid om een bloedonderzoek te doen voor de diagnose van de kleine en grote strongyliden (bloedwormen). Hierbij wordt gekeken naar bepaalde eiwitten die stijgen of dalen.

U kunt een setje voor mestonderzoek van uw paard of pony aanvragen bij vetlab@daphorst.com.
Dit setje bevat verpakkingsmateriaal om de mest van uw paard in op te sturen naar het veterinair laboratorium, Vetlab Horst.
Ons laboratorium onderzoekt het mestmonster en stuurt u de uitslag van het onderzoek op wormeieren plus een ontwormingsplan dat afgestemd is op uw paard(en).

Hoe worden wormen behandeld?

Practisch gezien is het ontwormen van uw paard gemakkelijk met behulp van de verschillende doseringsspuiten die voorhanden zijn. Echter in theorie is de behandeling/preventie veel moeilijker. Te weinig behandelen kan namelijk leiden tot ziekte, te veel behandelen werkt dan weer resistentie in de hand.

Wanneer is het waarschijnlijk niet nodig te ontwormen?

  • Op bedrijven waar geen echte weidegang is volstaat het toepassen van een strikte hygiëne en is ontwormen meestal niet nodig. Onder hygiëne wordt het dagelijks verwijderen van de faeces uit de boxen, standen en uitloop en minstens één maal per week vervangen van het stro en schoonmaken van de boxen verstaan.
  • Op bedrijven met extensieve beweiding (bijvoorbeeld enkele paarden op een melkveebedrjf met 50 ha, die over een groot deel van het land geweid worden) is ontwormen ook niet nodig.
  • Omdat in de winter de ontwikkeling van de vrij levende stadia stil staat en de eieren zeer slecht overleven, is preventief ontwormen tussen september en maart niet nodig, behalve eventueel bij veulens tegen S. westeri of P. equorum. Dit geldt ook voor de paarden die hele winter buiten lopen. Uiteraard kan het wel nodig zijn om therapeutisch te moeten ontwormen in deze periode. Er zal dan uit de anamnese blijken dat de wormbestrijding onvoldoende is geweest.
  • Als alle faeces consequent tweemaal per week van de wei verwijderd kan worden is ontwormen waarschijnlijk niet of zeer beperkt nodig. Het is echter verstandig dit te ondersteunen via faecesonderzoek.

Wanneer is het waarschijnlijk wel nodig te ontwormen?

Op bedrijven met intensieve beweiding is ontwormen vrijwel altijd wel nodig, vooral als er veulens en jaarlingen aanwezig zijn. Het preventief gebruik van benzimidazolen tegen Strongylidae is, in verband met wijd verbreid voorkomende resistentie niet aan te bevelen. Eigenlijk is dit alleen verantwoord als via faecesonderzoek is aangetoond dat ze nog wel effectief zijn. Tegen andere rondwormen kunnen de benzimidazolen wel gebruikt worden.

  • Doe een week voor het naar buiten gaan of bij paarden die het hele jaar buiten lopen begin maart, kwantitatief faecesonderzoek van representatieve vertegenwoordigers van de leeftjdscategoriën veulens, jaarlingen, tweejarigen, driejarigen en volwassen paarden. Om kosten te besparen kunnen eventueel monsters per leeftijdscategorie onderzocht worden waarbij er wel zorg voor gedragen wordt dat van elk paard even veel faeces in het monster komt en dat het zeer goed gemengd wordt.
  • Ontworm de leeftijdscategorie met een gemiddeld strongylus EPG> 100(¹) en individuele paarden met een strongylus EPG > 200 met het middel van keuze voor ze naar buiten gaan, of half maart als ze permanent buiten lopen. Zorg ervoor dat een deel van de volwassen paarden met lage EPG’s in ieder geval niet ont­wormd wordt.
  • Doe na het verstrijken van de ERP(²) (acht weken voor ivermectine en twaalf weken voor moxidectine) na elke ontworming in voorjaar en zomer opnieuw faecesonderzoek van representatieve vertegenwoordigers van ontwormde leeftijdscategorien om te bepalen of opnieuw ontwormen nodig is.
  • Bij leeftijdscategoriën paarden die niet ontwormd zijn, moet het faecesonderzoek na een maand worden herhaald. Hierbij gelden dezelfde criteria als bij punt 2 of dieren ontwormd worden of niet. Bij paarden waarvan door eerder faecesonderzoek bekend is dat ze altijd zeer weinig eieren in de faeces uitscheiden is dit herhaalde faecesonderzoek niet nodig.
  • Gebruik zo mogelijk weidehygiëne (tweemaal per week faeces verwijderen) of evasieve beweiding (elke twee tot drie weken risicopaarden verweiden naar een veilige wei). Dit is een wei waar dat weideseizoen nog niet eerder paarden hebben gelopen. Ook als het, zoals op bijna alle intensieve bedrijven, niet mogelijk is evasieve beweiding het hele weideseizoen vol te houden, scheelt het als zware infecties kunnen worden uitgesteld.
  • Voor veulens zijn aparte aanbevelingen nodig tegen S.westeri en P. equorum. Dit houdt dus voornamelijk hygiënische maatregelen in en voor P. equorum, het zoveel mogelijk mijden van weiden waar vorig jaar be­smette veulens of andere paarden gelopen hebben. Verder kan via regelmatig faecesonderzoek van veulens beneden de zes maanden, te beginnen circa veertien dagen na de geboorte (S. westeri) of boven de vier maanden (P. equorum) worden nagegaan of ontwormen zinvol is (S. westeri EPG > 2000; P equorum eieren aanwezig). Bedenk dat het zeer frequent blind behandelen met ivermectine van veulens geleid heeft tot de problemen met ML-resistentie van P. equorum.
  • Overweeg het doen van een FECRT wanneer een groep paarden voor de tweede keer ontwormd moet worden, vooral wanneer het EPG onverwacht hoog is. Zorg dan wel voor een individuele vergelijking van het EPG van paarden op het moment van ontwormen en veertien da­gen later.
  • Bij alle dieren die nieuw op het bedrijf komen, wordt een FECRT(³) gedaan voor ze toegevoegd worden aan de dieren in de wei.

Uiteraard zijn bovengenoemde maatregelen vooral relevant voor grote intensieve bedrijven met veel risicopaarden. Dit zijn overigens juist de bedrijven waar resistentie van de cyathostominae tegen de ML het eerst zal gaan optreden. Implementatie van deze maatregelen op bedrijven met één of enkele paarden op een klein weitje is lastig. De dierenarts zal daarbij vooral zijn gezonde verstand moeten gebruiken, waarbij de mate van risico (zijn er jonge paarden) moet worden ingeschat.

Toelichting:
(¹) EPG = eieren per gram faeces, dus de uitkomst van mestonderzoek
(²) ERP = de tijd die het duurt vanaf het moment van ontwormen tot dat weer eieren in de faeces voorkomen in flinke aantallen (EPG >200 of 300)
(³) FECRT = faecesonderzoek vóór ontwormen en 14 dagen erna om resistentie tegen wormmiddelen vast te stellen.

Het veterinair laboratorium in Horst, Vetlab Horst, biedt mestonderzoekspakketten op maat.

Vragen?

Maarten van Dijck paarden dierenarts

Neem gerust contact met ons op,

Drs. Maarten van Dijck
Dierenartsenpraktijk Horst
Thuisbezorgservice: www.dierapotheker.nl

Bestel veilig en zeker bij de Dierapotheker