Een maagzweer ontstaat in de maagwand van een paard als gevolg van de plaatselijke inwerking van maagzuur op het maagslijmvlies. De voortdurende stroom maagzuur kan inwerken op de maagwand wanneer de beschermende factoren in de maag onvoldoende werken.
9 liter zuur per dag
Een paard heeft een continue productie van maagsappen en zuren, dit betekent 24/7 een productie van tot wel 9 liter zure vloeistof per dag. Dus ook als paarden niet eten gaat dit proces gewoon door.
Ruwvoer
We moeten dus zien te voorkomen dat deze zure vloeistof kan inwerken op de maagwand. Dat kan door het verstrekken van ruwvoer. Bij het eten van ruwvoer wordt ruim speeksel aangemaakt en dat heeft een bufferende werking op het maagzuur. Daarbij wordt ruwvoer in de maag langzaam verteerd. Maagzweren worden dan ook vaker gezien bij sportpaarden die naar verhouding maar weinig ruwvoer eten en veel krachtvoer. Veulens zijn extra gevoelig doordat de zuurgraad van het maagzuur relatief hoog is.
Stress
Door stress kan de doorbloeding van de maag verminderen. Hierdoor wordt de maagwand gevoeliger en bovendien gaat de maagwand samen knijpen waardoor het zuur naar boven komt en etsend gaat werken op het onbeschermde gedeelte van de maag.
Behandeling maagzweer
Er is maar 1 werkzame stof goedgekeurd, dat is Omeprazole. Dit receptplichtige diergeneesmiddel kan door dierenartsen worden voorgeschreven en ingezet in de vorm van bijvoorbeeld Gastrogard, Ulcergold en Pepticure.
Hoe voorkomt u maagzweren?
Het juiste stal- en voermanagement staat boven aan.
Iedere dag voldoende ruwvoer verstrekken, minimaal 3x per dag.
Weidegang (op gras) is de beste preventieve maatregel.
Bij stress situaties vooraf er voor zorgen dat het paard een laagje hooi in zijn buik heeft.
Een andere optie is vooraf Equitop Pronutrin of Ekygard verstrekken als extra ondersteuning voor de maag.
Uw paard niet zwaar laten sporten vlak voor etenstijd.
Koliek is een verzamelnaam voor pijn in de borst of buikholte van het paard. Paarden zijn zeer gevoelig voor koliek. Verschijnselen die u kan waarnemen zijn o.a. krabben, rollen, liggen, gestrekt staan, winden laten, diarree, flemen, zich om laten vallen, sloomheid, niet eten, omkijken naar de buik en kreunen.
De ernst van de koliekverschijnselen is vaak afhankelijk van wat er aan de hand is in de buik.
Meest voorkomende vormen van koliek:
Krampkoliek
Krampkoliek ontstaat vaak door veranderingen in het rantsoen en door verandering in weersomstandigheden. Gasophoping en worminfecties kunnen ook de oorzaak zijn van krampkoliek.
Wat zijn de symptomen?
Paarden met krampkoliek zijn meestal licht onrustig. Ze staan vaak wat te krabben, te flemen en gaan soms liggen. De staart wordt meestal van het lichaam gedragen en soms komt er wat gas af.
Waaruit bestaat de behandeling?
Meestal gaan de krampen na 10-15 minuten stappen en een keer mesten vanzelf weg en is het paard daarna weer pijnvrij.
Gaat de koliek niet binnen 15 minuten over, dan is het verstandig om uw dierenarts te raadplegen. Deze kan, na onderzoek, een krampwerend middel toedienen.
Zandkoliek
Bij koliek wordt de oorzaak meestal gezocht in een besmetting met maagdarmwormen of lintworm en wordt niet gedacht aan overdadige zandopname. Toch is de opname van veel zand een belangrijke, misschien wel de belangrijkste oorzaak van koliek.
Zandkoliek komt het meest voor bij paarden die veel op een kale, natte weide staan, veelal in de late winter en het vroege voorjaar.
Wat zijn de symptomen?
Het paard heeft dunne waterige mest en blijft veel op de rug liggen. Ondanks de milde verschijnselen is zandkoliek een ernstige aandoening, waaraan regelmatig paarden overlijden.
Hoe wordt de diagnose gesteld?
U, paardenhouder, kan zelf eenvoudig bekijken of uw paard te veel zand in de mest heeft. Roer enkele mestballen in een emmer met water. Als er na het leeggooien van de emmer veel zand op de bodem achterblijft, kan dat wijzen op zandkoliek.
Waaruit bestaat de behandeling?
Behandeling met een pijnstiller doet het door koliek gekwelde paard goed. Maar omdat het zand in de darmen aanwezig blijft, keert de koliek regelmatig terug. Om het zand uit de darm te krijgen wordt vaak Sandclear gebruikt. Dit zijn psyllium-poeders, die een gelei in de darm vormen. Hierdoor wordt het zand meegenomen met de darminhoud en met de mest uitgedreven.
Nog belangrijker is natuurlijk verdere zandopname voorkomen!
Hoe wordt zandkoliek voorkomen?
Zandkoliek is het beste te voorkomen door te zorgen dat het paard geen zand binnenkrijgt. Dit betekent zandvrij hooi verstrekken en vooral het paard een weide geven met voldoende gras. Bij overdadig zand eten zijn drastische maatregelen nodig, zoals het paard muilkorven als het in de buitenbak loopt. U kunt ook Sandclear aan het voer van uw paard toevoegen.
Verstoppingskoliek
Wat zijn de symptomen?
Paarden met een verstopping gaan veelal gestrekt staan alsof ze moeten plassen. Toch komt er vaak geen urine, of slechts een klein beetje. Deze paarden kijken ook vaak om naar de buik, krabben op de grond of gaan plat liggen.
Hoe wordt de diagnose gesteld?
Bij rectaal onderzoek door de dierenarts is veelal gemakkelijk een verstopping vast te stellen, deze bevindt zich meestal in het linker gedeelte van de dikke darm. De meeste verstoppingen worden veroorzaakt door het eten van veel stro in combinatie met verminderde training.
Waaruit bestaat de behandeling?
Stroverstoppingen worden verholpen door het paard laxeermiddel (paraffine) toe te dienen in de maag. Dit gebeurt met behulp van een sonde die via de neus en slokdarm in de maag wordt ingebracht.
Omdat de verstoppingen veelal achterin het darmstelsel zitten heeft de paraffine ongeveer 10 uur nodig om op de plek van bestemming zijn werk te kunnen doen. In de tussentijd is het belangrijk het paard pijnvrij te houden door een pijnstiller toe te dienen en het paard voldoende beweging te geven (longeren, stapmolen). Het paard dient totdat er mest met paraffine komt te vasten. Wel moet altijd water beschikbaar zijn.
Hoe kan het worden voorkomen?
Paarden die regelmatig stroverstoppingen hebben kunnen beter op vlas of krullen gehouden worden. Indien dit niet mogelijk is, dan is het verstandig om het paard regelmatig laxerend voer te geven (slobber met extra olie) en veel beweging te geven.
Liggingsverandering
Liggingsveranderingen zijn de gevaarlijkste vorm van koliek. Ze kunnen voorkomen in de dunne en de dikke darm. Door een liggingsverandering kunnen stukken darm afgesloten worden waardoor deze darm afsterft en de darm die ervoor zit zich niet kan legen en zich opblaast. Uiteindelijk kan ook de maag vol raken. Omdat een paard niet kan braken, zal een overvolle maag scheuren wat onherroepelijk leidt tot de dood.
Wat zijn de symptomen?
Liggingsveranderingen geven vaak aanleiding tot ernstige koliek. Paarden laten zich vallen, rollen, raken in paniek en beschadigen zichzelf. Een paard met hevige pijn let ook niet op de begeleider en kan daardoor een gevaar vormen voor zijn omgeving.
Uiteindelijk kan soms gezien worden dat er toch een beetje maaginhoud door de neus naar buiten komt of dat het paard een zeer opgeblazen uiterlijk krijgt. Ook kan het paard snel in shock raken en eventueel sterven.
Waaruit bestaat de behandeling?
Een liggingsverandering met een afsluiting kan alleen verholpen worden door een operatie in een specialistische kliniek.
Een draaiing zonder afsluiting kan in enkele gevallen zichzelf weer herstellen door middel van laxeren, beweging en darmmotiliteitsstimulerende middelen.
Hoe kan het worden voorkomen?
Liggingsveranderingen zijn niet altijd te voorkomen. Een algemeen advies is wel om het paard regelmatig te ontwormen, het gebit te controleren en altijd genoeg beweging te geven. Een uitgebalanceerd rantsoen is vanzelfsprekend ook van belang.
Altijd doen!
Indien u denkt dat uw paard koliek heeft, neem dan contact op met uw dierenarts.
Staart- en maneneczeem is een overgevoeligheidsreactie, een allergie bij het paard. Door deze allergie ondervindt het paard of de pony, jeuk aan de manenkam, de staartwortel, onder de buik en soms nog andere locaties. Door deze jeuk zal het dier zich gaan schuren, met als gevolg dat de huid beschadigd raakt. De huid wordt dikker en haren breken af. Dit alles kan ertoe leiden dat er ook nog een bijkomende huidontsteking optreedt.
Wat/wie veroorzaakt staart- en maneneczeem?
Het is bewezen dat sommige paarden overgevoelig zijn voor het speeksel van bepaalde muggen. Namelijk de zandmuggen (Cullicoides spec.). Deze muggen komen wereldwijd voor uitgezonderd de eilanden.
De muggen zijn het meest actief in een vochtige warmte, als het halfdonker is en windluw. Ze bevinden zich voornamelijk rond waterrijke gebieden, waar het windluw is. Om zich te vermeerderen heeft de mug bloed nodig en gebruikt daarvoor het paard. De mug prefereert plekken waar de huid zacht is en waar de haren loodrecht op de huid staan. Dit zijn voornamelijk de manenkam, de staartwortel en de buiknaad.
Vlak voor het bloedzuigen, komt er wat speeksel van de mug vrij. Juist dit speeksel zorgt voor de allergische reactie, die als gevolg staart- en maneneczeem geeft. Dit betekent dus ook dat het speeksel van een enkele mug tot heftige reacties kan leiden.
Waarom is het ene paard wel gevoelig voor staart- en maneneczeem en het andere niet?
Sommige paarden hebben een storing in de algehele toestand van het lichaam en kunnen zo gevoeliger zijn voor allerlei invloeden zo ook voor staart- en maneneczeem. Het voer dat paarden krijgen, dient voldoende vitamines te bevatten (vooral vit B, vit. D, en Biotine). Te veel eiwitten in het voer zouden ook een allergie in de hand kunnen werken (dwz oppassen met het mengen van kruiden en fris jong gras). Een paard dient ook in een gezonde omgeving gehouden te worden, zon, frisse lucht, etc.
Het ene ras paard is het andere niet, zo zijn IJslanders en Arabieren relatief gevoelig voor staart- en maneneczeem. Zelfs als het dier een kruising is van een van bovenstaande rassen is er een grotere kans op het ontwikkelen van staart- en maneneczeem.
De leeftijd waarop de eerste verschijnselen optreden blijkt een leeftijd van +/- 3 jaar te zijn. De kleur van het paard is niet van invloed op het ontwikkelen van staart- en maneneczeem. Ook het geslacht is niet van invloed op het ontwikkelen van staart- en maneneczeem. Erfelijkheid speelt ook een aanzienlijke rol, hier zal later nog op ingegaan worden.
Wat is de invloed van de omgeving op het ontwikkelen van staart- en maneneczeem?
Staart- en maneneczeem komt wereldwijd voor (uitgezonderd in IJsland) en treedt alleen op als muggen en paarden met elkaar in contact kunnen komen.
En op onze, Nederlandse breedtegraad zien we het voornamelijk van april tot oktober. Warme, hete zomers met een regelmatige bui zijn omstandigheden waar de muggen actief zijn. Wanneer het dan ook nog windstil is en voldoende open water in de buurt is dan zijn dit nog idealere omstandigheden om zich te kunnen vermeerderen.
Dit kan verklaren waarom er aan de kust, waar het over het algemeen koeler en winderiger is minder staart- en maneneczeem voorkomt.
Een fris weiland, met veel kruiden, en zodoende veel eiwitten zou een verhoogde kans geven op het ontwikkelen van staart- en maneneczeem. Ook zouden paarden die reeds een stofallergie (vb. beginnende dampigheid) hebben ontwikkeld verhoogd gevoelig zijn voor het ontwikkelen van andere allergieën, zoals staart- en maneneczeem.
Voorzorgsmaatregelen, betreffende de erfelijkheid?
Of een paard staart- en maneneczeem zal ontwikkelen is voor een groot deel afhankelijk van de erfelijke belasting. Staart- en maneneczeem heeft namelijk een duidelijke erfelijke invloed. Staart- en maneneczeem volgt echter niet de klassieke regels van de erfelijkheidsleer. Dit betekent dat het niet goed te voorspellen is welke dieren er wel of niet last van zullen krijgen (een erfelijkheidsgraad van 0,1 wordt opgegeven). Als men zou weten welk dier verhoogd gevoelig is voor staart- en maneneczeem, dan zou deze in principe niet voor de fokkerij in aanmerking mogen komen, als men de staart- en maneneczeem wil verbannen uit een groep paarden.
Dit is echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. Het is namelijk zo dat weinig paardenfokkers zin hebben om een fokstam te onderbreken. Maar wat ook nog een probleem is dat de staart- en maneneczeem pas relatief laat tot uitdrukking kan komen, waardoor er soms al wat veulens geboren kunnen zijn van een merrie/ hengst. Het is trouwens zo dat een staart- en maneneczeem gevoelige merrie deze gevoeligheid sterker zal meegeven aan het nageslacht dan een hengst. Indien er een test zou bestaan, die kan aangeven of een dier gevoelig is voor staart- en maneneczeem, dan zou dit enige duidelijkheid geven voor de toekomst van het dier, dit geldt zowel bij de fokkerij als bij de eventuele import van een paard. Echter zo’n (betrouwbare) test is er, ondanks veel onderzoek, nog niet.
Het paard met staart- en maneneczeem, wat nu?
De veroorzaker van het staart- en maneneczeem, de zandmug, is in Nederland actief van april tot oktober. En dit voornamelijk van 16.00 uur tot 09.00 uur. Dus in deze periode zal een paard last kunnen krijgen van staart- en maneneczeem. Gebaseerd op deze feiten kunnen o.a. de volgende preventieve maatregelen genomen worden:
Het opstallen gedurende de periode van april tot oktober in een donkere, droge, frisse/luchtige stal. Dit helpt zeker iets maar diervriendelijk is het niet. Het is natuurlijk ook mogelijk om de paarden alleen gedurende de gevaarlijke tijden op te stallen, dit wil zeggen gehele dag uitgezonderd van 09.00 uur tot 16.00 uur, gedurende deze tijdstippen zijn de muggen namelijk het minst actief en is over het algemeen een rustige weidegang mogelijk. Echter dit is voor een deel afhankelijk van het weer (wind, regen). Ook het weiland dient droog te zijn en niet in de buurt van open water liggen (8 km! er vandaan). Bedenk dat een steek een hele jeukreactie teweeg kan brengen, zodoende is het dan ook van belang dat muggen uit de buurt worden gehouden, dit kan op vele manieren: o.a. insecticiden, vliegenlampen, middelen om op het paard aan te brengen, etc.
Verder dient bij een paard wat gevoelig is voor staart- en maneneczeem rekening te worden gehouden met de algehele toestand van het dier: voldoende calcium, voldoende vitamines (vit. B+D en Biotine) en geen overmaat aan eiwitten door het voer. Knoflook bevat een ingrediënt welke de muggen op een afstand zou houden. Dus het voeren van knoflook zou volgens sommigen het jeuken als gevolg van staart- en maneneczeem verminderen. Het supplement Bonpard Resistance wordt steeds vaker ondersteunend ingezet bij staart- en manenjeuk.
De behandeling van staart- en maneneczeem
Er zijn zeer veel manieren van behandeling mogelijk die net zoveel succes kunnen hebben. Maar in principe komt elke behandeling van staart- en maneneczeem op het volgende neer:
Door geen enkele therapie zal het paard zijn gevoeligheid voor het ontwikkelen van staart- en maneneczeem verliezen.
Een behandeling dient op tijd gestart te worden, het liefst zelfs voor de eerste verschijnselen. Een behandeling die op tijd gestart zal meer resultaat hebben dan een behandeling bij een dier met al enige tijd symptomen van staart- en maneneczeem.
Halve maatregelen zijn geen maatregelen! Er dient kordaat opgetreden te worden.
Elke behandeling dient consequent gevolgd te worden, anders zal resultaat uitblijven. Dwz. “dagelijks behandelen” is ook werkelijk dagelijks behandelen.
Elke therapie dient een mate van logica te bevatten (volgorde, manier van toepassen, etc).
Schimmel wordt in de volksmond ook wel ringschurft of daalderschurft genoemd. Er zijn verschillende huidschimmels die problemen bij paarden kunnen veroorzaken. Huidschimmels zijn een zoönose, wat betekent dat de ziekte van dier op mens kan overgaan. Ook onderling kunnen paarden zich makkelijk besmetten, met name door direct contact.
Hier gaat het om een aantal nauw verwante schimmels die de oppervlakkige lagen van huid en haren aantasten. Veelal doen zich de problemen voor in de herfst of winter en zijn jongere dieren het slachtoffer, alhoewel alle leeftijdsgroepen kunnen aangetast worden.
Paard als gastheer
De meest voorkomende schimmel heeft het paard als natuurlijke gastheer. Dit wil zeggen dat schimmelsporen aanwezig kunnen zijn op de huid zonder letsels te veroorzaken. Er moeten dus omstandigheden zijn waarbij infectie tot stand komt:
overbevolking en slechte hygiëne
warme en vochtige omgeving
te vaak wassen
evt. andere, eerdere huidaandoening
Besmette dieren en omgeving kunnen zorgen voor een snelle verspreiding van de aandoening.
Wat zijn de symptomen?
Na infectie ontstaan meestal ronde plekken waar de haren eerst overeind gaan staan en daarna uitvallen. De huid die aangetast is ziet er grijs en schilferig uit. De plekken verspreiden zich snel over het lichaam. De eerste plekken worden vaak aan het hoofd of in de okselregio gezien. Een schimmelinfectie bij het paard veroorzaakt over het algemeen geen jeuk.
Waaruit bestaat de therapie?
In principe is het een zelflimiterende aandoening, die evenwel verschillende maanden kan aanhouden. Vandaar dat er meestal toch gekozen wordt om te behandelen. Hierbij dienen de letsels 3 tot 4 maal (3 tot 4 dagen tussentijd) gewassen te worden met een antimycoticum. Ook voldoende frisse lucht en zonlicht helpen deze aandoening te bestrijden. Daarnaast is een behandeling van de omgeving en materialen aangewezen!
Hoe kan het worden voorkomen?
Om besmetting naar andere paarden, de mens of andere huisdieren te voorkomen is een goede hygiëne van groot belang. Een paard met schimmel mag niet in contact komen met andere paarden. Dekens, sjabrakken en tuig dienen schoon gemaakt en gewassen te worden, het paard moet zijn eigen borstels hebben. Na contact met besmette dieren is handen wassen en een andere jas aantrekken van belang.
Vaccinatie
Het paard kan meerdere malen gewassen worden met een antischimmelmiddel of een enting tegen schimmel krijgen. Een basisvaccinatie bestaat uit 2 entingen met 2 weken tussentijd. Vaccineren kan zowel preventief als therapeutisch en werkt 6 tot 9 maanden.
Sarcoïden zijn de meest voorkomende huidtumoren bij het paard. Over het algemeen zijn deze tumoren goedaardig en zaaien ze niet of zeer langzaam uit.
Wat zijn de symptomen?
Sarcoïden komen over het hele lijf voor. Ze variëren sterk in vorm en grootte. De tumoren kunnen klein en rond zijn maar ook zeer grote bloemkoolachtige knobbels vormen. Rondom de knobbels wordt de huid kaal en schilferig. Soms ontstaan open wonden. Meestal heeft het paard er alleen last van als ze in de buurt van halster, hoofdstel of zadel zitten.
Waaruit bestaat de therapie?
Sarcoïden kunnen behandeld worden door middel van chirurgie, bevriezing met stikstof of injecties met een BCG vaccin. Resultaten zijn wisselend, omdat de tumoren vaak op dezelfde plek terug komen.
Mok is een verzamelnaam voor aandoeningen die te maken hebben met korstvorming in en rond de kootholte. Het wordt meestal veroorzaakt door een bacteriële infectie van de huid, maar kan ook voorkomen in combinatie met een schurftmijtinfectie of een schimmelinfectie.
Mok komt voornamelijk voor bij paarden met witte benen of met veel beharing aan de benen (tinkers, belgen, friezen). De witte huid is gevoeliger voor verbranding en vocht en vuil dan een gepigmenteerde huid.
Wat zijn de symptomen?
Mok begint met een irritatie van de huid in de kootholte door klein trauma, verbranding door de zon of door vocht en vuil (zand, urine in vies stro, etc.). De huid wordt binnengedrongen door bacteriën en wordt rood, warm en gevoelig en er gaat vocht uittreden. Dit vocht stolt en maakt samen met het aanwezige vuil de typische korrelige mokkorsten. De korsten veroorzaken nog meer irritatie en een uitstekend milieu voor bacteriën om zich te vermenigvuldigen. De ontsteking breidt zich zo uit en het been kan verdikt raken. Het paard kan in lichte tot zeer ernstige mate kreupel worden.
Indien de mok ontstaat door verbranding door de zon worden ook vaak korsten aan de (witte) neus van paarden waargenomen.
Waaruit bestaat de therapie?
De behandeling bestaat uit het verwijderen van de korrelige korsten door te wassen met betadineshampoo. De aangetaste benen daarna goed schoon te spoelen en met een schone handdoek droog te maken. De aangetaste plekken kunnen daarna ingesmeerd worden met een mokzalf. Er zijn, afhankelijk van de ernst van de mok, verschillende soorten mokzalf beschikbaar. Soms is het noodzakelijk om het paard ook antibiotica en/of ontstekingsremmers te verstrekken. Na de behandeling is het belangrijk om het been zo veel mogelijk vuil en vochtvrij te houden en zonodig na enkele dagen het schoon maken en zalven nog eens te herhalen.
Melanomen zijn tumoren die met name bij schimmels voorkomen. Ze bestaan uit pigmentcellen waardoor ze op doorsnede pikzwart zijn.
De tumoren komen voornamelijk bij paarden boven de 10 jaar voor en worden vaak gezien onder de staart, rond de anus, in de keelstreek en rond de ogen. Soms komen ze ook voor in de lymfeknopen , de buik en borstholte (darmen en longen). Bij schimmels zijn melanomen bijna altijd goedaardig, maar kunnen ze door hun lokalisatie voor wat problemen zorgen.
Wat zijn de symptomen?
De knobbels zijn hard, glad en rond, niet pijnlijk en door huid bedekt. Soms breken ze door de huid heen waarna dikke zwarte vloeistof zichtbaar wordt.
Hoe wordt de diagnose gesteld?
Indien uw paard een huidknobbel of tumor heeft, neemt u dan contact op met een van onze paardendierenartsen. Zij kunnen het beste beoordelen (evt. door aanvullend onderzoek door middel van bioptname) wat voor soort tumor het is en wat er aan gedaan moet worden.
Waaruit bestaat de therapie?
Melanomen worden over het algemeen niet behandeld tenzij ze voor problemen zorgen op de plek waar ze zitten of wanneer ze kwaadaardig worden. Door middel van (cryo of gewone) chirurgie kunnen ze weggehaald worden. Er lopen nog verschillende onderzoeken naar het effect van stoffen als cimetidine (een maagzuurremmer) en cisplatine (een chemostaticum) op melanomen.
Luizen zijn erg diersoortspecifiek, een paardenluis kan dan ook niet overleven op een andere diersoort. Besmetting gebeurt vaak via direct contact of via overdracht door vogels. De infectie komt het meeste voor in de winter en het vroege voorjaar, als de paarden nog dik in hun vacht zitten.
Wat zijn de symptomen?
Paardenluizen zitten voornamelijk in/bij de manenkam en staart en de schouder/nek. Ze zijn ongeveer 1 mm groot, bruinrood en met het blote oog goed te zien. Luizen lopen tussen de haren over de huid van het paard en voeden zich met huidschilfers en bloed. Door de jeuk gaat het paard ernstig schuren, waardoor kale plekken en wondjes ontstaan.
Waaruit bestaat de therapie?
Bij infectie is het het beste om het gehele paard 2 tot 3 x met een week tussentijd te wassen met een luizendodend middel. Sebacil is een voorheen ingezet middel, het doodt wel de volwassen luizen, maar niet de eitjes. Byemite, geregistreerd voor kippen, kan door de dierenarts worden voorgeschreven.
Het begrip rhinopneumonie wordt gebruikt bij drie verschillende ziektebeelden, te weten luchtwegproblemen, verlammingsverschijnselen en abortus (verwerpen). De oorzaak voor deze verschijnselen zijn twee verschillende virussen (geen bacteriën). Namelijk het EHV1- en EHV4 (EHV staat voor Equine Herpes Virus) virus. Alle leeftijdsgroepen zijn gevoelig, hoewel men de luchtwegproblemen het meest bij veulens en jaarlingen aantreft.
Het blijkt dat 100% van alle manegepaarden ooit in contact is gekomen met EHV. Zelfs bij een groep die relatief weinig contacten had (een groep pony fok merries) bleek 54% van de dieren in contact te zijn geweest met EHV.
Stress
De infectie vindt plaats via de lucht, direct contact met geïnfecteerde paarden of contact met geaborteerd materiaal. De uitscheiding van het virus vindt tot 2 weken na de infectie plaats. Doordat herpesvirussen na infectie latent aanwezig (=soort van slaaptoestand) blijven, kunnen allerlei stress-situaties een (veelal mildere) heropflakkering van de aandoening geven.
Wat zijn de symptomen?
Ademhalingsstoornissen: komen het meest voor, kan onopgemerkt voorbij gaan, wordt meestal veroorzaakt door EHV-4. Hoge koorts, verminderde eetlust, hoest, waterige neusvloei, roodheid van de neusslijmhuid en eventueel zwelling van de keelklieren zijn hierbij het meest voorkomend. Indien een dier, vaak een ouder veulen of jaarling, voor de eerste maal een infectie doorloopt (eerste contact met virus), kan het de bovenstaande luchtwegontsteking vertonen. In de meeste gevallen verloopt een volgende EHV-infectie en soms zelfs de eerste infectie, welke een paard meemaakt, geruisloos.
Abortus: kan optreden vanaf 2 weken tot 3 maanden na infectie met EHV. Dit contact kan toentertijd zonder echt ziekteverschijnsel geweest zijn. Vijfennegentig procent van de abortusgevallen veroorzaakt door EHV1 treedt op in de laatste vier maanden van de dracht. Meestal betreft het slechts één of enkele merries per bedrijf. Soms verwerpt meer dan 50% van de merries. Wanneer een merrie tegen het einde van de dracht geïnfecteerd wordt, kan het veulen nog levend worden geboren. Deze veulens hebben echter al ernstige schade opgelopen aan de longen en aan de lever en andere organen en bezwijken gewoonlijk in de eerste uren tot dagen van hun leven ten gevolge van bijkomende bacteriële infecties. De abortus vindt vaak explosief plaats zonder “aankondiging”. Meestal komen direct de vruchtvliezen mee. Over het algemeen is de vrucht fris.
In het algemeen leidt een EHV1 abortus niet tot een baarmoeder ontsteking en/of verminderde vruchtbaarheid. Wanneer geen complicaties ontstaan kan de merrie na enkele weken weer worden gedekt of geïnsemineerd.
Zenuwstoornissen: Deze treedt op bij dieren van alle leeftijden, maar wordt vooral bij volwassen merries beschreven. Naast sufheid, koorts, dikke benen, waterig snot treedt later een verslapping van de achterhand op. Ook een gevoelloosheid rond de staart en urine incontinentie kunnen een gevolg van de infectie zijn. De prognose van dieren die uiteindelijk weer in de benen komen is vrij goed. De mate van herstel is onvoorspelbaar.
Hoe wordt de diagnose gesteld?
Om vast te stellen of abortus veroorzaakt wordt door EHV, kan verder onderzoek worden verricht. Hierbij is de geaborteerde vrucht het belangrijkste onderzoeksmateriaal. Bij de meeste vruchten wordt geen typisch sectiebeeld gevonden, daarom is laboratoriumonderzoek het belangrijkste onderzoek (Gezondheidsdienst voor Dieren).
Waaruit bestaat de therapie?
Ademhalingsstoornissen: koortsremmer, eventueel in combinatie met antibiotica om secundaire bacteriële infecties te vermijden. Verder is 1 à 2 weken rust in een stofvrije en luchtige omgeving aangewezen (weidegang)!
Abortus: behandeling is niet noodzakelijk, wel dienen maatregelen getroffen te worden om de verspreiding naar andere drachtige merries te voorkomen.
Zenuwstoornissen: hierbij kunnen we enkel symptomatisch behandelen.
Hoe kan rhinopneumonie worden voorkomen?
Vaccinatie
Vaccineren ofwel enten tegen rhinopneumonie, al een discussie sinds de jaren ’40. Ondanks vele verwoede pogingen is men er nog niet in geslaagd een 100% effectief vaccin/entstof te ontwikkelen. Echter regelmatige en frequente vaccinatie tegen de luchtwegvorm van EHV1 en EHV4 zou enige bescherming bieden. Ook zou een systematische intensieve vaccinatie tot een verminderd voorkomen van abortus als gevolg van een EHV1 infectie leiden. Een garantie tegen het optreden van abortus kan niet gegeven worden.
Vaccinatie beschermt tegen de respiratoire symptomen en vermindert de kans op abortus. De bescherming tegen abortus is dus niet volledig. Over het effect van vaccinatie op de preventie van zenuwstoornissen is weinig bekend.
De basisvaccinatie bestaat terug uit twee entingen met 4 tot 6 weken tussentijd en is vanaf een leeftijd van 4 – 6 maand mogelijk (afh. van vaccinatie merrie). Daarna is een 6-maandelijkse hervaccinatie nodig. Drachtige merries worden ter preventie van abortus driemaal (op 5-7-9 maanden) dracht gevaccineerd. Vaccinatie dient ook op bedrijfsniveau (= alle dieren) te gebeuren vanwege het mogelijke besmettingsrisico.
Nieuwe dieren op het bedrijf worden best een 3-tal weken geïsoleerd van de reeds aanwezige paarden Het is belangrijk om jonge paarden te scheiden van de drachtige merries. Dit komt omdat jonge dieren zelf veelal weinig last hebben van het virus, maar wel zeer veel virus kunnen verspreiden. Stress-toestanden (bv. lang transport,…) dienen vermeden te worden aangezien stress kan zorgen voor een reactivatie van het virus (zie verspreiding). Voorkom ook contacten van drachtige merries met nieuwe paarden.
Maatregelen in geval van een uitbraak
De geaborteerde vrucht moet onmiddellijk in een lekvrije verpakking verwijderd worden en voor verdere diagnostiek onderzocht worden.
Waarschuw uw dierenarts.
Isoleer indien mogelijk de-mogelijk-geinfecteerde dieren ruimtelijk van de rest. Laat pas drie weken na het laatste klinische geval toe dat paarden het bedrijf verlaten.
Reinig een besmette stal huishoudelijk, verbrand het bodemmateriaal en desinfecteer daarna.
Verzorg de geïnfecteerde paarden altijd het laatst.
Splits eventueel contactdieren op in kleinere groepen, zodat de schade beperkt blijft bij volgende gevallen.
Ga niet slepen met contactdieren, zeker niet in het geval van abortus. Deze dieren zijn waarschijnlijk geïnfecteerd en kunnen het virus weer in hun nieuwe groep introduceren.
Mijn paard heeft een EHV-infectie gehad, is het dier nu beschermd tegen de volgende EHV infectie?
Vier weken nadat een dier in contact is gekomen met EHV zijn er voldoende afweerstoffen tegen EHV gevormd en zijn de dieren dus beschermd. Echter enkele maanden later zijn er te weinig afweerstoffen aanwezig om een volgend EHV contact te pareren. Zodat de dieren weer gevoelig zijn voor een infectie. De ernst van de ziekteverschijnselen zal afnemen naarmate het aantal contacten cq. infecties met het EHV-virus. Maar bij elke infecties zal het dier zelf weer meer EHV-virus verspreiden (via de luchtwegen) zodat andere dieren ook geïnfecteerd kunnen worden.
Er zijn zelfs aanwijzingen dat het virus al die tijd in een dier opgesloten kan zitten en dat door “omstandigheden” het virus weer actief kan worden zodat het dier een soort infectie van zichzelf krijgt. Onder deze “omstandigheden” worden stresssituaties verstaan (transport, operaties, andere ziekte, voerveranderingen, veranderingen in samenstelling van de groep etc.).
Geen reden tot paniek
Het houdt de gemoederen in de paardenwereld flink bezig: rhinopneumonie. De laatste tijd zijn er verschillende uitbraken van dit virus geweest en er vielen daarbij meerdere slachtoffers. Wat houdt het rhinovirus precies in en als paardenliefhebber wil je natuurlijk vooral weten: loopt mijn paard gevaar en moet ik mijn paard laten enten?
Volgens dierenarts Maarten van Dijck van Dierenartsenpraktijk Horst is er geen reden tot paniek. ,,Rhino sluimert altijd. De ademhalingsvorm, waarbij de paarden hoesten en koorts hebben, komt het meeste voor.” Je kunt volgens Maarten van Dijck maatregelen nemen door de paarden te enten. Dit kan niet tegen de gevreesde neurologische vorm, maar deze variant komt niet vaak voor. Bonpard Resistance en Lysine kunnen de weerstand van uw paard wel ondersteunen.
Het paardeninfluenzavirus veroorzaakt een infectie van de bovenste ademhalingswegen en de longen bij gevoelige dieren van alle leeftijden (voornamelijk jonge en oude paarden).
De virusverspreiding onder paarden gebeurt vooral via direct contact. Om die reden zijn verzamelplaatsen dikwijls een belangrijke infectiebron. Virusuitscheiding gebeurt snel en via neussecreet tot maximaal 5-6 dagen na de infectie.
Wat zijn de symptomen?
Typisch zijn de hoge koorts, suf / verminderde prestaties, weinig eetlust, waterige neusvloei ing en een droge hoest. Indien bacteriën bij de infectie betrokken zijn, wordt de neusvloei dikker (slijm + etter) en horen we een meer ‘rochelende’ hoest.
Bij normaal verloop bedraagt de ziekteduur 2 tot 10 dagen. In het geval van bacteriële complicaties kan het de ziekte langer aanhouden.
Waaruit bestaat de therapie?
Een koortsremmer in combinatie met antibiotica gedurende enkele dagen kan aangewezen zijn. Daarnaast is rust in een luchtige omgeving (weide) een absolute must.
Hoe kan het worden voorkomen?
Vaccinatie beschermt paarden tegenover de ziekte, maar niet tegenover infectie. Dit maakt dat gevaccineerde dieren nog altijd een infectiebron kunnen zijn voor gevoelig paarden. Vaccineer dus steeds alle paarden bij u op stal!
De vaccinatie
De basisvaccinatie bestaat uit twee injecties met 3 tot 12 weken tussentijd. Daarna is een jaarlijkse hervaccinatie voldoende. Alleen bij (internationale) sportpaarden is een 6-maandelijkse hervaccinatie vereist.
Veulens nemen normaal via de biest gedurende 4 tot 6 maanden de nodige antistoffen op. Indien de merrie niet of gedurende de eerste 7 maand van de dracht werd geënt, kan men de basisvaccinatie bij het veulen best starten op 4 maand. Indien de merrie tijdens de laatste 4 maand van de dracht werd geënt, kan men vanaf 6 maand beginnen met de basisvaccinatie. Voor alle dieren treedt bescherming pas op 2 weken na de basisvaccinatie!